Een wereld van verdubbeling Over het werk van F.B. Hotz, Vooys. Jaargang 20 - DBNL (2024)

[pagina 194]

[p. 194]

Een wereld van verdubbeling
Over het werk van F.B. Hotz

Wie is er bekend met het werk van F.B. Hotz, de winnaar van de P.C. Hooft-prijs? Enkel de meest verstokte neerlandicus kent deze schrijver van voornamelijk veel korte verhalen. Jan-Willem Anker pleit in dit artikel voor meer waardering voor deze auteur. Anker pakt een facet, de droom als mise-en-abyme, uit het oeuvre van Hotz en neemt dat uitvoerig onder de loep. Aan de hand van deze dromen probeert Anker de auteur ook de literatuurgeschiedenis binnen te leiden en Hotz daarin een plaats te geven. Een plaats in de geschiedenis waarop hij recht heeft?
Jan-Willem Anker

Zo zuinig als de schrijver F.B. Hotz (1922-2000) was met uitspraken over zijn werk, zo zuinig zijn onderzoekers geweest met hun aandacht voor deze schrijver. Hotz kon zich na zijn eerste publicaties midden jaren '70 - toen was hij de vijftig reeds gepasseerd - verheugen op lovende kritieken van de toonaangevende critici. Ondanks dat is het tot op heden met werkelijke interesse karig gesteld. Daar hebben uitspraken van Aad Nuis, die van een nieuwe Elsschot sprak, en van Gerrit Komrij die meende dat ‘zijn verhalen authentiek aandoen, juist door details waar niemand aan denkt’, weinig tot niets aan veranderd. (Blokker, 1982, p. 13)

Ook de P.C. Hooft-prijs, aan Hotz uitgereikt vlak voor zijn dood, heeft er slechts voor gezorgd dat zijn verzameld werk, getiteld Het Werk, is uitverkocht. Wel is men bezig de uitgave van de briefwisseling tussen Hotz en zijn oom H.W. Kunst te realiseren. Dat Hotz niet van publiciteit hield, is geen geheim; hij trad zelden in de openbaarheid en liet het gros van zijn correspondentie vernietigen. De inhoud van die briefwisseling met zijn oom zal om deze reden waarschijnlijk het enige document vormen waarin iets van zijn persoonlijkheid bewaard blijft.

Twee boeken zijn er verschenen over deze wonderlijke en mysterieuze auteur van vele korte verhalen, een novelle en een roman. Ten eerste is er een boek met verzamelde kritieken, onder redactie van Jan Blokker, maar dit werk vormt niet meer dan een handjevol aanzetten, die de meeste recensies toch altijd zijn. Bovendien is het inmiddels twintig jaar oud, geschreven toen Hotz in feite nog maar net was begonnen en het is hier en daar hopeloos verouderd. Dit geldt gedeeltelijk ook voor het tweede boek dat over Hotz bestaat. Het is van de hand van critica Aleid Truijens en het zag een jaar eerder, in 1981, het licht. Het bevat analyses van verhalen uit de eerste twee bundels Dood weermiddel (1984) en Ernstvuurwerk (1986). Hoewel Truijens zich in haar inleiding vrij nederig presenteert en beweert dat ze zich niet opstelt ‘als een objectief analyserende instantie’ (Aleid Truijens 1981, p. 8), heeft haar boek wel degelijk enige wetenschappelijke pretenties. Deels is ze in staat deze waar te maken; ze merkt een interessante thematische vierdeling in Hotz' werk op en behandelt bij elke verhaalsoort die ze onderscheidt twee verhalen die ze nauwgezet analyseert. Ten slotte komt ze tot twee overkoepelende thema's, waarmee Hotz tot op de dag van vandaag wordt geassocieerd: het schuldboetemotief en de bedrieglijkheid van de rede, uitgewerkt aan de hand van de tegenstelling man-vrouw. Hotz presenteerde vrouwen veelal als verstandige wezens die de verlangens van de spelende, kinderlijke mannen in de weg staan.

Hiertegenover staat dat haar analyses soms rommelig zijn en hier en daar ontaarden in een paar

[pagina 195]

[p. 195]

twijfelachtige mededelingen tussen een zee van citaten. Bovendien maakt Truijens gebruik van een structuralistisch begrippenapparaat dat ze zonder enige reflectie aanpast aan haar eigen ideeën, wat een warrige indruk maakt. Zo houdt ze er een ietwat vreemde voorstelling van de abstracte auteur op na, wanneer ze in een analyse van Dood weermiddel stelt: ‘De lezer heeft, zonder dat hij dat merkt, direct contact met de geimpliceerde auteur, die lijkt te willen zeggen: “Die verteller is ook maar een bedenksel van mij, eigenlijk vertel ík het verhaal.”’ (Ibidem, p. 30)

Het punt is juist dat de abstracte auteur per definitie een abstractie is en niets anders dan het structurerende principe, gehanteerd door degene die het verhaal in feite schrijft. (Smulders, 2001, p. 47) De abstracte auteur is kortom een onmogelijk te concretiseren instantie, die niet als persoon kan optreden.

Van dagrestdroom tot mise-en-abyme

Een welhaast braakliggend terrein dus, dat proza van F.B. Hotz, waar nog zoveel aan te ontdekken valt dat het bijna een misdaad is om je er niet aan te wagen. Waarom niet zo'n ‘objectief analyserende instantie’ proberen te zijn; een paar verhalen van Hotz goed onder de loep nemen en daarna eens kijken of we met de resultaten kort iets relevants kunnen zeggen over Hotz' plaats in de literatuurgeschiedenis? Hiertoe zal ik iets zeggen over Hotz' in het oog springende gebruik van de droom, waarna ik in dit verband de twee verhalen ‘Thomas en de scheppende evolutie’ en ‘Een uitgestelde oplossing’ nauwgezet zal analyseren. De plaats van een auteur in de literatuurgeschiedenis beschrijven, vormt binnen het bestek van een artikel misschien een hachelijke onderneming, maar het is nodig een poging te wagen. De reden hiervoor is inmiddels voor te stellen: tot nu toe heeft niemand ooit de moeite genomen Hotz te plaatsen in het literaire klimaat van zijn tijd.

Nog dit, waar over dromen wordt gesproken, duikt al snel de naam van Freud op. Dat gebeurt ook hier, maar de lezer hoeft niet te vrezen dat ik naarstig op zoek ga naar Oedipuscomplexen en dwangmatige verhoudingen tot een moederfiguur. De traditionele psychoanalyse dient slechts als hulpmiddel bij de verklaring van bepaalde motieven.

Hotz' vertellingen kenmerken zich door een hoge mate van kunstmatigheid (in de goede zin van het woord). Dat komt onder andere naar voren in de manier waarop hij de droom gebruikt, namelijk eerder als structurerend element in de tekst dan bij wijze van karakteruitdieping. Hotz had een grote voorkeur om zijn personages te laten dromen en in het bijzonder om zijn personages daarmee te kwellen. Koortsdromen en nachtmerries zijn dan ook terugkerende fenomenen in zijn verhalen. Maar er is nog iets anders aan de hand. De droom fungeert vaak als een mise-en-abyme. Hieronder versta ik ongeveer hetzelfde als wat er in het Lexicon van literaire termen onder wordt verstaan: ‘Term [...j ter aanduiding van een gedeeltelijk gelijkend verhaal-in-het-verhaal: de geschiedenis van de ingebedde tekst gelijkt op de omsluitende primaire geschiedenis’ (Van Gorp 1998, p. 284). Deze definitie laat ruimte voor de manier waarop de gelijkenis tussen de ene en de andere tekst tot stand wordt gebracht. In mijn betoog hoeven de dromen dus niet per se letterlijk overlap te vertonen met de ‘werkelijkheid’ waarnaar ze verwijzen, maar kunnen ook metaforische verbeeldingen ervan vormen. De ingebedde tekst spiegelt in dit geval op een abstracter niveau de concrete gebeurtenissen, maar spiegelt niettemin. Ik stel me voor dat in de droom de essentie van het verhaal naar voren komt. Later kom ik hierop terug wanneer ik de verhalen ‘Thomas en de scheppende evolutie’ en ‘Een uitgestelde oplossing’ behandel. Maar nu eerst enkele gevallen waarin dit niet gebeurt.

Voorspelling

In de 23 verhalen van Hotz waarin een droom voorkomt, functioneert deze niet altijd op dezelfde manier. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het verhaal ‘Tekens’ (Dood weermiddel), omdat hier de droom van de ikfiguur een louter voorspellende functie heeft. Zo staat er: ‘Zelf werd ik op een vroege morgen wakker uit een zweterige droom over gestadig oprukkende colonnes langs het raam van mijn kabinet’ (Hotz 1984, p. 184). Het personage voelt zich in ‘Tekens’ voortdurend bedreigd; de ondergang is nabij en zal de vorm krijgen van een verschrikkelijke, alles verwoestende (Tweede Wereld-)oorlog. Nog geen twee alinea's verder is de colonne reeds gearriveerd: ‘De colonne werd zichtbaar en bleek nog forser dan in mijn droom’ (ibidem). Deze vormt in dit geval een duidelijke voorafschaduwing van de toekomstige gebeurtenissen in het leven van de jonge en angstige hoofdpersoon. Maar als de oorlog daadwerkelijk is uitgebroken valt het allemaal wel mee: ‘Zo vaak had ik verwonding in oorlog huiverend doordacht dat de werkelijkheid nu het zo ver was onevenredig verbleekte’ (ibidem, p. 211). Er kan hier geen sprake zijn van een mise-en-abyme, zo bewijst de inhoudelijke discrepantie tussen de twee citaten. De droom kent simpelweg niet de nuances

van het grote geheel. Zo ontbreekt de tijdelijke gelatenheid van het hoofdpersonage als de oorlog is begonnen en ook het element van groei naar volwassenheid, dat een rol speelt in dit verhaal. Overigens sluit ik het bestaan van bepaalde mengvormen niet uit, ze spelen alleen geen rol in mijn betoog. Ik ga ervan uit dat er altijd een bepaald thema oplicht.

Volslagen weerloos

In ‘Zand en grind’ (Ernstvuurwerk) vreest de schuinsmarcheerder Thomas nadat hij twee minderjarige meisjes heeft verleid, op het matje te worden geroepen door zijn oudere collega G. Nadat hij G. heeft beroofd van zijn papieren (met behulp van de jongste van de twee meisjes, Marie), heeft Thomas een vijand gemaakt. Als hij weer in Nederland is, beleeft hij een onplezierige nacht:

Die nacht had hij een koortsdroom. Hij droomde dat hij dorst had en een grote fruithandel in de binnenstad inliep. Het was er stampvol en er brandde weer feestelijk volop licht. Maar toen Thomas de glazen winkeldeur door was viel al dat licht uit. In het pikdonker bewoog niemand en tussen de meer geweten dan geziene zwijgende lichamen meende hij G. te bespeuren. (Hotz 1986, p. 138)

Hoewel hier een zeker verlangen wordt geventileerd, is het de angst die de overhand heeft. Dit angstige karakter krijgt gestalte doordat het donker en stil is en niets beweegt. De hoofdpersoon is volslagen weerloos en hij voelt op een of andere manier de loerende schim van G. Juist op het moment dat een verlangen in vervulling lijkt te gaan - Thomas wil zijn dorst lessen met wat sappig fruit - merkt hij een dreiging van G., die hem in de werkelijkheid eveneens kan bestraffen voor het vervullen van een (seksueel) verlangen.

Ademstokkende schaamteloosheid

Mooie voorbeelden van een wensdroom, waarin het dromende personage uiting geeft aan een bepaald verlangen, zijn te vinden in het historische verhaal ‘De thuiskomst’ (Duistere jaren). In dit verband volgen we de sullige Lodewijk die aan zijn proefschrift werkt over een dertiende-eeuws traktaat en die zich door zijn promotor laat overhalen om voor het onderzoek naar België af te reizen. Eenmaal aangekomen wordt Lodewijk, een echte kamergeleerde en erg wereldschuw, overvallen door een aanval van de Duitsers. De Eerste Wereldoorlog is begonnen. Zijn onwetendheid neemt soms lachwekkende vormen aan. Als hij mensen massaal ziet vertrekken (vluchten), interpreteert hij dit als Reisefieber.

Tijdens zijn tocht verlangt Lodewijk naar een liaison met een vrouw die hij in de trein heeft gezien en die hij de middeleeuws aandoende naam Mechtild geeft. De eerste gaat als volgt: ‘Maar in die droom zag hij ook de pseudo Mechtild uit de trein. Ze stapte opnieuw uit en ontblootte nu in ademstokkende schaamteloosheid haar hele rechterbeen, zodat een knieholte zichtbaar werd die eigenlijk een knieholte was’ (Hotz 1983, p. 16).

Aan zijn in het dagelijks leven gefnuikte fantasieën geeft Lodewijk tot driemaal toe 's nachts uiting. De volgende vindt plaats net voordat Lodewijk ontdekt dat de Duitsers België binnenvallen: ‘Er was een droom: met Mechtild in een kamer werkte hij aan een aardige kleine studie. Ze maalde koffie en glimlachte’ (Ibidem, pp. 27, 28). Nu is er geen sprake meer van een liaison, Lodewijk ziet hier een huiselijk en ietwat kneuterig tafereel voor zich, waarin Mechtild hem als liefdevolle vrouw minzaam van koffie voorziet.

Als hij voor de derde keer van Mechtild droomt, wier werkelijke voornaam (Henriëtte) hij inmiddels te weten is gekomen, staat er vermeld: ‘Die nacht verscheen Henriëtte nog eenmaal in zijn droom. Lief, schaamteloos, woedend en huiveringwekkend. Het was een onrustige nacht.’ (Ibidem, p. 33) Ook hier weer een geval van een droom waarin niet de gehele thematiek van het verhaal vervat ligt, maar slechts een aspect wordt uitvergroot. Onder druk van alle gebeurtenissen die op Lodewijk een verpletterende indruk maken, verraadt hij Henriëtte; hij laat haar gewond achter in het ziekenhuis van Leuven dat kort daarop wordt gebombardeerd door de Duitsers. Hierover komt niets terug in Lodewijks dromen.

De wensdromen zoals ik die net heb besproken, zijn trouwens niet a-priori van seksuele aard. Deze inhoudelijke overeenkomsten zijn typisch voor het verhaal ‘De thuiskomst’ maar mogen niet worden beschouwd als representatieve voorbeelden van alle wensdromen in het oeuvre van Hotz. Zo vraagt Thomas in ‘Thomas en de cycloop’ (Eb en vloed) in een droom zijn zoon om vergeving, omdat hij per ongeluk de Duitsers van zijn bestaan op de hoogte heeft gesteld. In ‘Eb en vloed’, het titelverhaal van de juist genoemde bundel, handelt de droom wel over een door sekseverschillen geladen conflict, maar is deze niet erotisch te noemen. Het gaat in dit verhaal om een kleine jongen die droomt dat de moeder van een meisje dat weinig aandacht aan hem

[pagina 197]

[p. 197]

besteedt, thee voor hem zet en vrien eiijk kijkt.

Gekoppelde kabelballons

Enigszins een buitenbeentje in dit betoog vormt de dagrestdroom, waarvan ik er slechts één heb gevonden. Wat versta ik eronder? Een droom die niets anders is dan een logische en concrete weergave van de gebeurtenissen in het verhaal. Hiervan is sprake in het verhaal ‘Het oponthoud’:

Die nacht, weer thuis in Leiden, had ik een vreemde droom. Het was ook in m'n droom nacht en een geluidloze stroom aan elkaar gekoppelde kabelballons van allerlei vorm en grootte trok razendsnel over ons huis. Ze lichtten van binnenuit op als lampions. De stroom ging eindeloos door. Misschien was het de atoom-keten van de scheikundeleraar. (Hotz 1987, p. 77)

Twee concrete gebeurtenissen uit het leven van de hoofdpersoon worden hierin samengevoegd. Allereerst constateert de terugkijkende verteller dat het stormde en er een losgeslagen kabelballon voorbijdreef. Verder in het verhaal spreekt de scheikundeleraar van de ikfiguur over atoomsplitsing en de desastreuze gevolgen daarvan voor de wereld.

Hoewel beide gebeurtenissen appelleren aan de oorlog - een kabelballon werd ook voor militaire doeleinden gebruikt en atoomsplitsing verwijst naar de atoombom -, is er geen sprake van angst, een wens of een voorspelling. Het hoofdpersonage staat immers het gehele verhaal buiten de oorlog en de droom wordt gekarakteriseerd als vreemd, niet als angstig. De mogelijkheid van een wens of een voorspellende droom is eveneens uitgesloten. De atoomketen zou eventueel vooruit kunnen wijzen naar het gebruik van de atoombom, maar hierover is in het verhaal niets te vinden. Ook is er geen sprake van een mise-en-abyme; ten eerste omdat de gebeurtenissen rechtstreeks terugkomen en niet op metaforische wijze. Ten tweede is het onmogelijk om vanuit de droom iets over het sluitmotief van deze vertelling te zeggen. Er wordt

Een wereld van verdubbeling Over het werk van F.B. Hotz, Vooys. Jaargang 20 - DBNL (1)

Zelfportret van F.B. Hotz

immers niets verbeeld dat te maken kan hebben met de houding van de ikfiguur ten opzichte van de oorlog, zijn school en zijn leven in het algemeen. Deze droom valt daardoor slechts te beschouwen als een herkenbare verwerking van de dagelijkse werkelijkheid.

De bedrieglijkheid van de rede

Indien de droom in ‘Thomas en de scheppende evolutie’ (Proefspel) dienst doet als mise-en-abyme, moet het mogelijk zijn van hieruit het hele verhaal te interpreteren. Zoals gezegd, ik beschouw de droom als een samenballing van wat ik de belangrijkste abstracte motieven van het verhaal acht; in dit geval de intuïtie en de angst voor de dood. Alle handelingen in het verhaal zijn hierop terug te voeren en staan nauw met elkaar in verband.

Op het niveau van de handeling mogen we constateren dat Thomas de greep op zijn leven verliest. Hij drinkt zich een ongeluk en is ten slotte een zenuwinzinking nabij. Het verleden tracht hij zonder succes te vergeten door een combinatie van genoemd drankgebruik en de theorieën van Henri Bergson, in wiens L'Evolution Créatrice het volgen van de intuïtie een belangrijke voorwaarde voor het leven is.

[pagina 198]

[p. 198]

Een wereld van verdubbeling Over het werk van F.B. Hotz, Vooys. Jaargang 20 - DBNL (2)

Hotz in 1998

We herkennen hier Truijens' bedrieglijkheid van de rede. De oorzaak voor de gemoedstoestanden van Thomas blijkt een dreigende ontmoeting met een vrouw, die veel uiterlijke overeenkomsten vertoont met de puber Marie, met wie hij enkele jaren eerder een affaire had.Ga naar eind1 Hij vreest hiervoor alsnog te worden gearresteerd.

Het gevolg is dat Thomas zichzelf en zijn omgeving steeds aan het veranderen is. De wereld bevindt zich immers volgens Bergson in een statu nascendi. (Hotz, 1989 p. 186) Dit komt tot uiting in Thomas' nette kleding, zijn exorbitante kunstcollectie die de nieuwe kunstopvattingen moet weerspiegelen, de meubels die dezelfde rol vervullen en zijn wens om een nieuwe, supermoderne Franse auto aan te schaffen. De zinloosheid hiervan wordt in de droom verbeeld. Thomas bevindt zich in de op hol geslagen Franse auto die hem uiteindelijk naar de ondergang dreigt te leiden als hij tot stilstand komt op een spoorwegovergang. Juist op dat moment komt de trein eraan geraasd.

Dat Thomas de grip op zijn leven verliest wordt gesymboliseerd door de op hol geslagen Renault 45 cv en Thomas' onvermogen om weer de macht over het stuur te krijgen. In zijn leven is Thomas een ongeleid projectiel, in de ban van krachten waarop hij totaal geen vat heeft, in de droom zit hij in zo'n ongeleid projectiel dat hem onherroepelijk naar de afgrond leidt. Dit krijgt gestalte door de geweldige dynamiek van het voortsuizen van de auto, de vergelijking van de auto met een krankzinnig schip en het klieven, de onvriendelijk borende lampen en een vijandelijke muur. De auto biedt aan het eind geen oplossing voor Thomas' problemen, aangezien het ding als het erop aankomt niet wil starten. Dit vormt een directe spiegeling van de scène waarin Thomas een proefritje maakt in de bolide en de motor uitvalt.

De doodsangst wordt in feite zeer letterlijk verbeeld door de naderende trein die Thomas in alle waarschijnlijkheid zal verpletteren. De trein heeft zo'n immense kracht dat er op het laatste moment louter plaats is voor berusting. Daarnaast gutst er bloed of zweet dat hem half verblindt; deze verminking valt in dit licht eveneens te zien als teken van aftakeling en verval. Als bewijsvoering voor Thomas' angst voor de dood zijn vele tekstplaatsen in het verhaal aan te wijzen waarin Thomas' afkeer van alles dat met ouderdom en ziekte heeft te maken tot uiting komt. Een mooi voorbeeld is: ‘Laat in bed betreurde hij z'n leeftijd. Men werd kritischer. Men liep niet te gauw warm.’ (Ibidem, p. 198) Wellicht nog beter is de alinea voor de droom: ‘Als je ouder wordt geniet je minder. Thuis had hij zulke gedachten nooit gehad en hij schrok: een voorbode van aflopend leven kon dit toch nog niet zijn? Was z'n tijd hier beneden zo goed als voorbij?’ (Ibidem, p. 198) Zo bezien lijkt de droom een direct gevolg te zijn van Thomas' spanningen en zijn vrees voor de dood.

We kunnen de droom ook nog op een andere manier bekijken, die aansluit bij de gedachte dat deze een weergave van Thomas' angsten voor verval is, namelijk indien we de auto en de trein beschouwen als fallussymbolen. Beide machines zijn metaforen voor dezelfde kracht die Thomas' leven bedreigt. We interpreteren Thomas' voorkeur voor vrouwen die veel jonger zijn dan hij (ook zijn huidige vriendin Carla is twaalf jaar jonger dan hij is) als een begrijpelijke reactie van een man die probeert jong te blijven door er een vele jaren jongere vriendin op na te houden. Hierdoor zou hij het verlies van zijn libido, dat nu eenmaal een van de consequenties van het ouder worden is, kunnen tegengaan.

Als je de scheurpartij in de droom verbindt met seksualiteit, dan zou je de weigering van de auto om te starten, kunnen zien als een metafoor voor impotentie. Let hierbij ook op de penetrerende beweging van de auto die is beschreven met werkwoorden als ‘suizen’, ‘klieven’ en ‘boren’. Ook wijst het verlies van het gezichtsvermogen in de traditionele Freudiaanse leer op de angst voor castratie. Freud formuleert dit als volgt: ‘Das Studium der Träume, der Phantasien und Mythen hat uns dann gelernt, daß die Angst urn die Augen, die Angst zu erblinden, häufig genug ein

[pagina 199]

[p. 199]

Ersatz für die Kastrationsangst ist. Auch die Selbstblendung des mythischen Verbrechers Ödipus ist nur eine Ermäßigung für die Strafe der Kastration...’ (Freud 1919, p. 254)

Een belangrijk punt dat ik nog niet heb behandeld, is het feit dat de auto in de droom komt stil te staan ‘op een overweg’ en precies op die plek dreigt te worden vernietigd. De betekenis hiervan zit in de formulering. Thomas bevindt zich immers in een overgangsfase, om met Bordewijk te spreken, in een climacterium, dat hem geestelijk op de rand van de afgrond brengt. Dit is te zien aan zijn leeftijd - hij is 47 jaar oud - en aan zijn behoefte om continu bezig te zijn en te reizen, evenals aan zijn onvermogen om ook maar een moment stil te zitten zonder nerveus te raken. Het volgende citaat illustreert dit goed: ‘Zo zat Thomas op een van z'n eerste vrije juli-avonden sinds Carla's vertrek in z'n makkelijke stoel bij de schouw en las. Maar hij was onrustig. Hij wilde, liever dan lezen, in de telefoongids het nummer van de plaatselijke Renaultdealer zoeken.’ (Hotz 1989, p. 185) In de droom wordt dit prachtig verbeeld door de auto die niet zomaar bij een overgang, maar precies erop vernield gaat worden.

Als argument tegen mijn hele betoog zou je kunnen aanvoeren dat Thomas' escapades in vergelijking tot de droom uiteindelijk niet al te veel schade aanrichten. Immers, de jonge vrouw blijkt niet Marie te wezen, niemand wil Thomas chanteren en er komt geen politie aan de deur om hem mee te nemen. Eind goed, al goed. De droom is in dit geval, wat de auto en de Etoile du Nord betreft, dagrest vermengd met een paar angsten. Toch houdt dit geen stand, want uiteindelijk sterft Thomas niet in de droom, aangezien er nergens beschreven staat dat de trein daadwerkelijk Thomas' auto ramt en Thomas het leven laat. Hij raakt zelfs niet gewond. Zowel in zijn droom als in zijn werkelijke leven, ontsnapt hij op even toevallige als wonderlijke wijze aan de ondergang. Met deze constatering lijkt me de spiegeling nagenoeg compleet. Op concreet niveau dreigt de flierefluiter Thomas voor een seksueel vergrijp uit het verleden te worden gestraft, althans zo beleeft hij dit, maar zijn angsten hierover blijken uiteindelijk loos alarm. Voor de droom geldt hetzelfde; Thomas' driften lijken hem naar de ondergang te voeren, maar hij ontsnapt op het nippertje. Dit laatste vormt een mooie brug naar het volgende verhaal, waarin gevoelens van doem en ondergang op een soortgelijke manier zijn uitgewerkt.

Een collectief gevoel van onheil

‘Een uitgestelde oplossing’ draait om het conflict tussen twee echtgenoten die elkaar sinds lange tijd niet goed meer kunnen verdragen. De personages zijn geplaatst in het Berlijn van 1910, een woelige tijd op het gebied van zowel technologische als kunstzinnige vernieuwingen. In het verhaal wordt dit zichtbaar door het motief van de zeppelin en de houding van de mannelijke ikverteller Bernard tegenover nieuwe kunst. Ook hangt er een apocalyptische stemming, die vooral kan worden verklaard door de komst van de komeet van Halley. Deze stemming doet zich gelden op grote en op kleine schaal, waartussen een complexe wisselwerking bestaat; allereerst op wereldniveau, gekenmerkt door het technologische wonder van de zeppelin en de komst van de komeet van Halley. Vooral de laatste draagt bij tot een collectief gevoel van onheil, de zeppelin heeft dit effect slechts op de hoofdpersoon. De volgende citaten illustreren dit als Bernard de zeppelin ziet: ‘Ik schrok een beetje want het had iets bezwerends en waarschuwends...’ (Hotz 1984, p. 218) en daarna: ‘Zouden die dingen nu echt nodig zijn?’ (Ibidem, p. 219)

Dit heeft zijn weerslag op de huiselijke sfeer van de ruziënde echtelieden, waardoor het conflict, dat al twee jaar duurt, (ibidem, p. 222) tot een climax dreigt te komen. Bernards droom lijkt hierdoor een profetisch gehalte te bezitten. In deze droom bevindt hij zich alleen in zijn huis en boven hem ontploft een gevaarte dat hem en het huis erbij vernietigt. Inhoudelijk zijn er overeenkomsten aan te wijzen met de werkelijkheid van het personage, dat wil zeggen een komeetachtig geval vliegt langs. Daarnaast suggereert Bernard dat zijn droom heeft plaatsgevonden op het moment dat de komeet van Halley langs de aarde scheerde. In Bernards belevingswereld beïnvloeden mens en omgeving elkaar.

Bernards droom weerspiegelt op dramatische wijze het conflict tussen hem en zijn weerbarstige echtgenote en het einde dat hieraan komt. Met de vernietiging van het huis, waarbinnen de huwelijksperikelen zich afspelen, is immers alles voorbij. De ikfiguur probeert nog wel iets te doen als hij roept: ‘Vergeef ons!’ (Ibidem, p. 221). Dit suggereert dat Bernard last heeft van enige wroeging. Maar het feit dat alles direct geschiedt nadat hij het heeft gedacht, wijst erop dat hij enigszins de hand heeft in het verloop van de gebeurtenissen. Zijn houding ten opzichte van zijn huwelijk is dus dubbelzinnig. Dit komt overeen met de concrete gebeurtenissen, want Bernard kibbelt met zijn vrouw en de een snauwt de ander af. Maar als zij

[pagina 200]

[p. 200]

bang is voor dreigend onheil, troost hij haar wel. Ook roept hij haar in zijn droom, maar te zacht. Bovendien zijn zij en haar hele kamer opgelost, wat erop wijst dat alleen Bernard boete lijkt te moeten doen voor het mislukte huwelijk. Qua inhoud is deze droom, wellicht nog meer dan die van Thomas, doorspekt met Freudiaanse motieven, met als frappante overeenkomst dat als de ikfiguur tussendoor half ontwaakt, zweet hem in de ogen steekt. Ik wil niet zover gaan om weer te spreken van een duidelijk zichtbare castratieangst in dit verhaal, wel speelt seksualiteit er een grote rol in, of preciezer gezegd, het seksuele leven van Bernard.

Hiermee ben ik aangekomen bij de fallische betekenis van de zeppelin die verticaal gaat staan in de droom, breekt en explodeert waarop vervolgens ‘de staart met de dubbele draagvlakken nog donderend over ons huis [stortte]’ (ibidem, p. 221). Er lijkt sprake te zijn van een zekere verdichting, want de zeppelin heeft sommige eigenschappen overgenomen van een komeet. Ik wijs hier op ‘een enorme staart van gasnevel en sterrenregen’ (ibidem) die het gevaarte achterlaat, de buitensporige explosie die alleen een komeet kan voortbrengen, het wankelen van de aarde en het afhellen ervan dat zichtbaar wordt. De seksuele betekenis van de zeppelin kan niet genoeg worden onderstreept. Eerder op de dag denkt Bernard bij het zien van de zeppelin namelijk het volgende: ‘Een weerzinwekkend beklemmende sigaar van zo'n 140 meter lengte, zoals ik eens gelezen had. Dat vind ík nou pervers, dacht ik...’ (Ibidem, p. 218) Mede hierdoor wordt duidelijk dat in Bernards droom zijn seksuele frustraties zijn huwelijk vernietigen, aangezien de fallus knakt en uiteenvalt. Bovendien snijdt de maan zijn vingers, die je ook als fallussymbolen kan beschouwen, er voor een deel af.

In Bernards leven heeft de dreiging van zijn seksuele driften een negatieve invloed op zijn verhouding met zijn vrouw. Hij voelt zich aangetrokken tot de jonge dienstmeid, wat zijn vrouw in zijn ogen aanvoelt. Als zij hem treft, nadat hij de zeppelin heeft bekeken met de meid, denkt hij: ‘Bij alle Emanzipationsgedanke had ze een kop alsof ze ons halfgekleed uit een hooiberg moest halen’ (Ibidem, p. 219). Dit zorgt voor spanningen, maar hier blijft het bij, want Bernard gaat er niet toe over daadwerkelijk avances te maken. Dit is dan ook het grootste verschil tussen de gebeurtenissen en de droom die voor een groot deel een spiegel vormt. In de werkelijkheid verandert er na het passeren van de komeet helemaal niets aan het conflict, behalve dat er een kortstondige verzoening heeft plaatsgevonden. In de droom wordt het probleem opgelost, maar blijkbaar kan dit alleen worden bereikt met de dood. Bernard controleert niet voor niets zijn hartslag als hij wakker wordt. Hiermee zijn we bij de titel aanbeland. De oplossing is een komeetinslag maar die blijft uit. Het uitstel hiervan is ironisch, omdat de volgende komst van Halley 76 jaar op zich laat wachten en dan is iedereen dood (behalve wellicht de dienstmeid, maar die is dan een oude bes). Er is kortom geen oplossing; Bernard en zijn vrouw zijn gedoemd om tot hun dood ruziënd en in eenzaamheid door het leven te gaan.

Het gebeuren samengebald

Over de functie van de droom in literaire verhalen is in Nederland nog niet veel geschreven. In het artikel van J.M.J. Sicking ‘Literaire dromen in historisch perspectief’ maakt de auteur slechts een thematische indeling. Daarnaast is Simon Vestdijk de auteur die het dichtst bij onze tijd staat in dit artikel. Sicking onderscheidt Freudiaanse en voorspellende dromen, zoals ik dat heb gedaan bij enkele verhalen van Hotz, maar hij merkt nergens het fenomeen van de droom als mise-en-abyme op. Hotz echter, was er duidelijk niet vies van om zijn verhalen op deze manier een dubbele bodem mee te geven, want wat ik over de twee hierboven behandelde verhalen heb aangetoond, geldt eveneens voor ‘September’ (Duistere jaren), ‘Liebestraum’ (Eb en vloed) en ‘Op een eiland’ (Proefspel). Van ‘Thomas en de scheppende evolutie’ is mijn analyse wat beter gelukt dan van ‘Een uitgestelde oplossing’, aangezien door een verschil in afloop de droom zijn functie als mise-en-abyme slechts voor een deel heeft kunnen vervullen. Zo'n ramp is dit niet; droom en verhaal hoeven elkaar niet volledig te overlappen om van spiegeling te kunnen spreken. Zoals ik eerder heb gezegd, dienen de motieven en de invulling ervan in droom en gebeuren overeen te komen. Ook is duidelijk dat Bernards droom hoe dan ook een onmisbaar structuuraspect van ‘Een uitgestelde oplossing’ vormt, waarin het gebeuren is samengebald.

Wat zeggen mijn bevindingen, tot slot, over Hotz' plaats in de literatuurgeschiedenis? De manier waarop Hotz dromen gebruikte, heeft niets te maken met hoe dat in het surrealisme gebeurde. Waar Breton bijvoorbeeld het verhaal in dienst van de droom stelde, deed Hotz precies het omgekeerde. Zijn verhalen tonen, zoals gezegd, een zekere kunstmatigheid, zorgvuldig en bedachtzaam als ze in elkaar zijn gezet, waardoor Hotz enige verwantschap krijgt met een Revisor-schrijver als Frans Kellendonk. Ook dient hier het

[pagina 201]

[p. 201]

intellectuele karakter van Hotz' proza te worden vermeld, zijn oeuvre is een vergaarbak van filosofische theorieën en de bijbehorende namen. Hotz' voorkeur voor het schrijven van korte verhalen verbindt hem daarnaast met tijdgenoten als Maarten Biesheuvel en Jan Arends. Eveneens past hij goed in het profiel van het tijdschrift Raster, dat het kunstwerk als artefact beschouwde. Hier houden de vergelijkingen echter meteen weer op; de late debutant Hotz was immers alles behalve avant-gardistisch zoals je vele Rasters-chrijvers kunt typeren, maar juist een liefhebber van traditionele thema's, die zijn verhalen graag in het interbellum of in de negentiende eeuw situeerde. Hij koesterde daarnaast een grote bewondering voor Van Oudshoorn, maar een navolger zou je hem niet kunnen noemen. Dit is dan ook de paradox van Hotz; enerzijds is hij een kind van zijn tijd, anderzijds valt hij nergens in te delen. Een weinig bevredigende conclusie misschien, maar tijdens een verkenningstocht hoeft men geen wonderen te verwachten. Een diepgaandere studie omtrent dit onderwerp is dan ook gewenst.

Hotz hield, zoals gezegd, niet van aandacht en zijn werk heeft misschien dezelfde neiging zich verborgen te houden, een obstakel voor onderzoek zou dit niet mogen zijn. Het Werk is er en het wacht op ons.

Jan-Willem Anker is student aan de universiteit van Utrecht. Hij studeert Literatuurwetenschap met als specialisatie Moderne Nederlandse letterkunde. Dit artikel kwam tot stand na een college over F.B. Hotz.

Literatuur

Jan Blokker, Over F.B. Hotz; beschouwingen en interviews. Den Haag 1982, p. 13.
Freud, S., ‘Das Unheimliche’. In: Studienausgabe Band IV: Psychologischen Schriften. Frankfurt am Main 1919.
H. van Gorp, R. Ghesquiere en D. Delabastita, Lexicon van literaire termen. Groningen 1998.
F.B. Hotz, Duistere jaren. Amsterdam 1983.
F.B. Hotz, Dood weermiddel. Amsterdam 1984.
F.B. Hotz, Ernstvuurwerk. Amsterdam 1986.
F.B. Hotz, Eb en vloed. Amsterdam 1987.
F.B. Hotz, Proefspel. Amsterdam 1989.
J.M.J. Sicking, ‘Literaire dromen in historisch perspectief’. In: Cahiers Nederlandse Letterkunde. Nr. 1 (1995), p. 33-48.
Wilbert Smulders, Spiegel aan de wand; syllabus bij het werkcollege ‘Inleiding Moderne Letterkunde - proza’ Utrecht 2001.
Aleid Truijens, Over verhalen van F.B. Hotz. Amsterdam 1981.
eind1
Het verhaal ‘Thomas en de scheppende evolutie’ vormt met ‘Zand en grind’ en ‘Thomas en de cycloop’ een drieluik. In ‘Zand en grind’ (Ernstvuurwerk) wordt er verhaald over deze affaire. De nieuwsgierige lezer verwijs ik hiernaar.
Een wereld van verdubbeling Over het werk van F.B. Hotz, Vooys. Jaargang 20 - DBNL (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Jamar Nader

Last Updated:

Views: 6291

Rating: 4.4 / 5 (75 voted)

Reviews: 82% of readers found this page helpful

Author information

Name: Jamar Nader

Birthday: 1995-02-28

Address: Apt. 536 6162 Reichel Greens, Port Zackaryside, CT 22682-9804

Phone: +9958384818317

Job: IT Representative

Hobby: Scrapbooking, Hiking, Hunting, Kite flying, Blacksmithing, Video gaming, Foraging

Introduction: My name is Jamar Nader, I am a fine, shiny, colorful, bright, nice, perfect, curious person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.